De klucht van de koe

Gijsje is een dief, al vindt hij dat hij niet slechter is dan veel anderen die hun medemens een poot uitdraaien zonder dat het diefstal wordt genoemd. Op een dag komt hij een boer tegen met een mooie koe. Die avond steelt hij de koe en ’s morgens vraagt hij de boer het beest voor hem te verkopen. De boer, die erg goedgelovend is, ziet dat het dier wel verdacht veel op zíjn koe lijkt, maar gelooft de dief op zijn woord en hij verkoopt het. Eerlijk als hij is brengt hij het geld dat de koe heeft opgeleverd die avond naar Gijsje, waarop deze hem uitnodigt voor een rondje in de herberg ’Het swarte paert’. Daar zitten ook de waardin Giertje en de optrekker Joosje (die haar al een hele tijd probeert te versieren), die eveneens worden opgelicht door de dief , want als hij om vlees en vis vraagt om zijn goede vangst te vieren, blijkt dat Giertje dit niet kan verkopen. Daarom krijgt hij van haar twee schotels om het te gaan halen bij een boer in de buurt. Van de optrekker krijgt hij een mantel om de lekkernijen te verbergen. Vervolgens neemt hij de benen, waarna de drie slachtoffers erachter komen dat ze bij de neus genomen zijn.